Brief vijftien
Schrijven in overlevingsmodus
Toen we nog thuis waren begon ik al contact op te nemen met mediakanalen, vooral omdat veel van mijn vrienden op sociale media wisten dat ik naar Gaza was gegaan. Uiteraard had niemand van ons verwacht dat mijn bezoek zou samenvallen met deze oorlog. Ik wist dat ik een rol te spelen had in het vertellen van wat ik zag en meemaakte, dus aarzelde ik geen moment om in te gaan op elk verzoek voor een interview. Vaak was de internetverbinding op onze verdieping in het ziekenhuis niet voldoende om een live-interview te doen, maar in Gaza zijn er altijd alternatieve oplossingen. Ik ging dan bijvoorbeeld naar het team dat het ziekenhuis beheerde om hen om hulp te vragen. Zodra ik hun uitlegde dat ik een journaliste ben en geïnterviewd zou worden over onze situatie, boden ze me aan om in hun kantoor te zitten en gaven ze mij het wachtwoord van het wifinetwerk dat door hun mediapersoneel gebruikt werd. Ik ontdekte dat de mensen hier journalisten respecteren en hen als een machtige groep beschouwen. Geen wonder dat de pers de vierde macht genoemd wordt. Veel van deze interviews vonden plaats in een kamer met uitzicht op de straat, waar het geluid van de bombardementen soms mijn stem overstemde, of op de plek waar ik sliep, waar het wifisignaal van onze verdieping sterk genoeg was, mits het heel vroeg op de dag was. Dan stak ik mijn hand uit naar onze kleine keuken om koffie te maken, terwijl ik met mijn andere hand keer op keer de link die ik had ontvangen probeerde te openen.
De jongen had een bombardement overleefd dat zijn huis in een hoop stenen had veranderd, en zijn gezicht in een landkaart met hechtingen in plaats van wegen. De hechtingen liepen van zijn wenkbrauw over het midden van zijn oog, waardoor dat gesloten was, en dan verder over zijn wang waar de snee zich in twee vertakte. De gehechte wond keerde vervolgens van onder het jukbeen terug naar het voorhoofd, met in het midden een gat alsof daar een kogel was ingeslagen maar weer was teruggekaatst zonder een weg naar binnen te vinden. Eén arm was gespalkt aan de elleboog en in zijn tweede oog bespeurde ik een open blik, starend naar de wereld. Ik vroeg hem hoe hij heette en met een verlegen en hartverscheurende glimlach antwoordde hij: ‘Abdelaziz.’ Nog voordat ik hem kon vragen wat er met hem was gebeurd, zei hij al: ‘Ze hebben mijn buik opengesneden en mijn darmen eruit gehaald.’ Hij vertelde me dat hij samen met zijn zus van onder het puin was gered en dat hij dokter zou worden als hij groot was. Terwijl hij met me praatte, bleef zijn verlegen glimlach zijn mooie gezicht sieren. Ik vroeg of ik een foto van hem mocht maken. Eerst was hij verlegen, maar even later knikte hij, dus nam ik enkele foto’s. Dat lijmde mijn gebroken hart enigszins, omdat de foto’s een nog bredere glimlach op zijn gezicht toverden toen hij ze zag. Ik zei hem hoe mooi hij was. Hij keek me aan zonder antwoord te geven. De meisjes gingen terug naar hun kamer en Abdelaziz ging met hen mee, terwijl ik maar bleef denken aan de kaart die op zijn gezicht was gegraveerd en de glimlach die de lijnen van zijn gezicht verlengde. Ik vraag me af wat overleven hier betekent. Hoe zal Abdelaziz overleven met dat gezicht? Dat gezicht dat hij elke dag in de spiegel zal zien om hem te herinneren aan wat hem is overkomen.